In de natuur komen twee soorten uranium voor: het niet-splijtbare uranium-238 en het wel-splijtbare uranium-235.

Er is 5 procent radioactief afval, 95 procent wordt gerecycled tot nieuwe splijtstof
De nummers 238 en 235 staan voor het aantal deeltjes waaruit de kern van deze uraniumsoort bestaat.
Splijtbaar uranium-235 is instabiel. Als een ander klein deeltje (een neutron) dit atoom raakt, valt het uit elkaar. Dit noemen we kernsplijting.
Een kernreactor werkt op een mengsel van ongeveer 96 procent onsplijtbaar (238) en 4 procent wel splijtbaar (235) uranium. Dit mengsel noemen we splijtstof. Per jaar gebruikt EPZ zo’n tien ton splijtstof.
Bij kernsplijting ontstaan vier dingen
1. Warmte
Met de vrijgekomen warmte maken we stoom. De stoom drijft de turbines aan waarmee we elektriciteit produceren.
2. Nieuwe neutronen
Uit de gespleten uraniumkernen ontstaan nieuwe neutronen. Die raken andere uranium-235 kernen. Onder de juiste omstandigheden splijten die ook. Zo ontstaat een kettingreactie. Operators kunnen de kettingreactie sturen: meer of minder vermogen of stopzetten.
3. Nieuwe splijtstof
Onder bepaalde omstandigheden verandert uranium-238 in de reactor in plutonium. Plutonium is wel splijtbaar en gaat meedoen in het kernsplijtingsproces. Het is dus een nuttig bijproduct van het kernsplijtingsproces.
4. Afval en recyclebare restproducten
Na vier jaar is de splijtstof uitgewerkt. Te veel uranium-235 kernen zijn gespleten. Het grootste deel van de splijtstof is echter uranium-238. Dat kunnen we hergebruiken. Net als de plutonium die is ontstaan. In een recyclingfabriek worden de circa 5 procent onbruikbare splijtingsproducten eruit gehaald en verwerkt als afval. De rest (95 procent) wordt gerecycled tot nieuwe splijtstof.